woordwolk beelddenkenbeelden in je hoofd

Nico van Suchtelen: Het woordloze denken

Beelden in je hoofd

Handleiding voor beelddenkers

Lot Blom

beelden in je hoofd omslag

lees meer >

 

 

Het woordloze denken

De taal is de hoogste schepping van den geest, maar ook zijn gevaarlijkste. Juist doordat zij – voor ons menschen – voorwaarde is tot een wijder bewustwording des denkens, geeft zij al te licht de suggestie dat wij door haar alléén denken, dat zonder haar, zooals o.a. Schelling betoogde, niet alleen geen filosofie, maar zelfs geen menselijk bewustzijn mogelijk is. Want al kleedt zich de gedachte in het woord, het denken zelf omvat meer.

Ten eerste toch duidt voor het levende denken niet ieder bestaand taalsymbool éénzelfde begrip aan. Men erkent dit het gemakkelijkst door bijvoorbeeld de zin van een woord te vergelijken met de zin zijner vertalingen in een aantal vreemde talen, die dikwijls allerlei, “niet onder woorden te brengen” schakeeringen ervan weergeven. In dit verband wijs ik met nadruk op de kortzichtigheid der taalzuiveraars. De meest vreemde, door hen uit onredelijk chauvinisme geweerde woorden, drukken een bepaald begrip op juister of enigszins andere wijze uit dan het zuiver nationale woord, of geven het een anderen gevoelstoon en vormen dus een wezenlijke verrijking der taal. Waarmede natuurlijk niet de mode om een gesprek noodeloos met vreemde woorden te doorspekken worde verdedigd.

Ten tweede heeft evenmin ieder levend begrip zijn woordsymbool, iedere gedachte in de taal haar uitingsvorm gevonden. De uitgebreide homonymie der woorden in de oude talen, die eerst door aanvullende of illustreerende teekens, hetzij in gebaar, intonatie of beeld, verstaanbaar worden, wijst er op hoe in het primitieve denken tal van begrippen bestaan kunnen zonder hun eigen woord-uitdrukking te bezitten. En ook in den kultuurmensch leven vaak dieper en schooner gedachten dan die hij te binden weet in zijn woord. Is het niet juist de zware taak van den woordkunstenaar die gedachten althans eenigszins te benaderen, te omschrijven, dat wil zeggen er om heen te schrijven met symbolen die er eigenlijk niet voor passen? Hoe arm waren wij indien wij alleen dachten wat wij zeggen. Kunnen wij de natuur niet diep begrijpen wanneer wij, niet gedachteloos, maar denkbeeldloos, dwalen over strand of heide? Kunnen wij dieper, méé in harmonie met den eeuwigen Logos denken, dan wanneer wij luisteren naar “onuitsprekelijke” muziek?

Ja, is de taal niet eigenlijk, zooals Jespersen betoogt, uit een primitief “zingen” voortgekomen? Een zingen dat bepaalde gevoelens uitdrukte? Denken kinderen niet, of aphatici, of dieren? Is het geen denken wanneer zij voorstellingen, willingen, al hun bewustzijnsinhouden daadwerkelijk doel- en regelmatig verbinden tot nieuwe bewustheden, zonder bemiddeling of kennis van eenig woord? Beschrijft niet Helen Keller aandoeningen, handelingen, wenschen, gedachten uit een tijdperk waarin woorden haar nog geheel onbekend waren? Werken al die onmiskenbaar redelijke instinkten, zoowel in onze individueele evolutie als in de geschiedenis, redeneerend?

Is al wat in ons leeft wanneer wij ingespannen denken woord-gedachte? Integendeel toch, juist als onze denk-aktie het meest intens is, ontvalt ons, of verlaten wij vaak het woord. Wij bemerken ons spreken, redeneeren in onszelf, voelen misschien zelfs het trillen onzer stembanden, wanneer wij over iets beginnen te denken, maar hoe dieper wij doordringen, hoe meer wij ons concentreeren, hoe meer ook ons denken-in-woorden verflauwt, en ten laatste, wanneer ook alle aandoeningen der buitenwereld ophouden, zwijgt niet alleen het woordgecijfer geheel en al, maar gaat zelfs het bewuste denken over in het onbewuste, instinktieve, intuïtieve oerdenken, welks werking onder den bewustzijnsdrempel verloopt. Totdat uit dien diepen oceaan van onzen geest opstijgt tot de oppervlakte zijner bewustheid, als vanzelf, als uit-niets-geboren, een onberedeneerde en toch klaar begrepen, gansch doorleefde wijsheid als de schuim-ontstegene godin.

Elk denker kent deze contemplatie, deze verzonkenheid — in het object eerst, dan in het ongenoemde — waaruit hem plotseling, onwillekeurig, verschijnt de openbaring van het verborgene. Het bewustzijn zoekt nieuwe problemen, het onderbewuste denken lost ze op. Voor wie de volstrekte redelijkheid aller geesteswerkingen erkent, is dit omslaan van bewust redeneeren in het ongeweten oerdenken en van dit oerdenken wederom in mystiek begrip, volkomen begrijpelijk. Maar wie meent dat een ons onbewust denken, een ons onbewuste Rede onbestaanbaar is, bezinne zich op de onloochenbare waarheid dat ook de redelijkheid van het bewuste redeneeren eigenlijk ons ònbewust is. Want tenzij wij onszelf opzettelijk observeeren of achteraf over ons denkproces nadenken, valt bij het redeneeren alleen het feit dàt wij denken en het resultaat in ons bewustzijn; logisch, redelijk, is het proces vanzelf, ook zonder dat wij het weten of behoeven te weten.

Zoo goed als de waarachtige intuïtie een redelijk inzicht is in God, dat mogelijk òòk door bewust zuiver-logisch redeneeren door òns als zoodanig zou kunnen worden erkend, zoo goed — het werd hiervóór reeds opgemerkt — is ook elk beredeneerd begrip eigenlijk intuïtie. Werden de elementen van dit begrip ook al redeneerend gevonden, wat is de aktie van het in-zich-begrijpen ervan anders dan een spontaan, volgens eigen denknatuur doorleven? Een unio mystica, een mystieke vereniging die, hoewel er misschien veel bewuste probleemstellingen en woordcijferingen noodig waren om haar mogelijk te maken, toch geen woorden meer behoeft noch verlangt, zoodra zij er eenmaal is.

Wij begrijpen door onmiddellijke aanschouwing, zoowel wanneer het object der aanschouwing een bewuste waarnemings- of gedachte-keten is, als wanneer de geest zijn ééns verzamelde gegevens geheel of gedeeltelijk onderbewust verwerkt. Het begripssymbool zoeken wij eerst dan, wanneer wij ook anderen ons begrip willen openbaren. Zelfs onze hoogste begrippen kunnen woordeloos in ons leven, zoogoed als eens hun lagere stamvorm in den oermensch woordeloos leven moest.

Schoone gedachte, wijsheid, leeft bewust in ons, òòk zonder woordverbeelding, al was het woord veelal ook als hulpmiddel noodig om haar wording mogelijk te maken en al is het woord — na muziek — ook het volmaakste middel harer uiting. De werkelijkheid van het begrip is zijn leven-in-onszelf, het woord is slechts waar voorzover het zijn adaequate herschepping mogelijk maakt. Om steeds hooger wijsheid te doorleven denken wij, redelijke zelfschepping is het wezen van den geest. In zijn onbewuste wijsheid schiep hij het woord en het woord bemiddelt bewuste rede. Anders gezegd: God gaf den mensch de taal niet om er andere menschen mee na te praten, maar om er Zijn eeuwige gedachten in na te denken.

Maar wie is de machtige, de beheerscher der taal,voor wien het woord werkelijk altijd en niets meer dan middel is, begrensd middel van het onbegrensde denken, het schijnbaar starre symbool eener eeuwig vloeiende beweging? Hoe dikwijls wanen wij niet na moeitevolle redeneering iets dieper te hebben begrepen; totdat wij plotseling ontmoedigd voelen dat wij tòch niet machtiger, niet heerlijker leven.

En met dit besef is dan ons gansche begrip ons ontvallen, geworden tot niets meer dan woorden, woorden, woorden, waartegen ons werktuigelijk verstand voor het oogenblikmisschien niets weet te .... zèggen; die waar lijken omdat wij ze toch eerlijk naar voor juist gehouden formule hadden geconstrueerd, maar die ons toch niets, niets openbaren, die wij teleurgesteld om en omkeeren als de in kieselsteentjes veranderde goudstukken in het sprookje.
Maar een ander maal denken wij, denken wij werkelijk, en het Woord verschijnt ons niet als gewaande waarheid, maar als levend Beeld,

“Und (unsres) Geistes höchster Feuerflug,
Hat schon am Gleichniss, hat am Bild genug.”
(Goethe).

 

Nico van Suchtelen (1878-1949) was schrijver, dichter, vertaler, uitgever en filosoof. Hij studeerde natuurwetenschappen, sociologie en economie te Amsterdam, later psychologie en filosofie in Zürich en promoveerde in de staatswetenschappen. Van Suchtelen maakte enige tijd deel uit van Van Eedens kolonie Walden.

Nico van Suchtelen

In 1925 werd hij directeur van de Wereldbibliotheek. Hij schreef romans, gedichten en verhandelingen en vertaalde onder andere Dante, Goethe, Spinoza, Shakespeare, Freud, Cavalcanti, Petrarca, Marcus Aurelius.

In 1999 publiceerde zijn kleindochter Esther Blom zijn biografie: De vlam van het menselijk denken. Nico van Suchtelen 1878-1949.
‘Het woordloze denken’ is overgenomen uit zijn boek ‘Tot het Al-eene’ 1927, Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam.

 

Want al kleedt zich de gedachte in het woord, het denken zelf omvat meer.